NL FR
belgiëlex.be   -  Kruispuntbank Wetgeving
Raad van State
ELI - Navigatie systeem via een Europese identificatiecode voor wetgeving
http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/besluit/2021/03/20/2021030774/staatsblad
einde

Publicatie : 2021-03-21
Numac : 2021030774

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

20 MAART 2021. - Ministerieel besluit houdende wijziging van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken



De Minister van Binnenlandse Zaken,
Gelet op de Grondwet, artikel 23;
Gelet op de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming, artikel 4;
Gelet op de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, artikelen 11 en 42;
Gelet op de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, artikelen 181, 182 en 187;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken;
Gelet op artikel 8, § 2, 1° en 2°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging is dit besluit uitgezonderd van de regelgevingsimpactanalyse;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 maart 2021;
Gelet op het akkoord van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 20 maart 2021;
Gelet op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, gegeven op 20 maart 2021;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1, eerste lid;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, die niet toelaat te wachten op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State binnen een verkorte termijn van vijf dagen, onder meer omwille van de noodzaak om maatregelen te overwegen die gegrond zijn op epidemiologische resultaten die van dag op dag evolueren en waarvan de laatste de maatregelen hebben gerechtvaardigd die werden beslist tijdens het Overlegcomité dat is bijeengekomen op 19 maart 2021; dat het zodoende dringend is om bepaalde maatregelen te verlengen en om anderen aan te passen;
Overwegende het overleg tussen de regeringen van de deelstaten en de bevoegde federale overheden binnen de Nationale Veiligheidsraad, die is bijeengekomen op 10, 12, 17 en 27 maart 2020, op 15 en 24 april 2020, op 6, 13, 20 en 29 mei 2020, op 3, 24 en 30 juni 2020, op 10, 15, 23 en 27 juli 2020, op 20 augustus 2020, alsook op 23 september 2020;
Overwegende de adviezen van de GEES, van CELEVAL van de RAG en van de GEMS;
Overwegende het advies van de Hoge Gezondheidsraad van 9 juli 2020;
Overwegende het advies van de Pediatric Task Force;
Overwegende artikel 191 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dat het voorzorgsbeginsel in het kader van het beheer van internationale gezondheidscrisissen en van de actieve voorbereiding van zulke potentiële crisissen verankert; dat dit beginsel inhoudt dat, wanneer een ernstig risico hoogstwaarschijnlijk werkelijkheid zal worden, het aan de overheid is om dringende en voorlopige maatregelen te nemen;
Overwegende artikel 6, 1. c) van de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG;
Overwegende het samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020 tussen de Federale Staat, de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, betreffende de gezamenlijke gegevensverwerking door Sciensano en de door de bevoegde gefedereerde entiteiten of door de bevoegde agentschappen aangeduide contactcentra, gezondheidsinspecties en mobiele teams in het kader van een contactonderzoek bij personen die (vermoedelijk) met het coronavirus COVID-19 besmet zijn op basis van een gegevensbank bij Sciensano;
Overwegende de wet van 9 oktober 2020 houdende instemming met het voormelde samenwerkingsakkoord van 25 augustus 2020;
Overwegende het koninklijk besluit van 22 mei 2019 betreffende de noodplanning en het beheer van noodsituaties op het gemeentelijk en provinciaal niveau en betreffende de rol van de burgemeesters en de provinciegouverneurs in geval van crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen;
Overwegende het ministerieel besluit van 13 maart 2020 houdende de afkondiging van de federale fase betreffende de coördinatie en het beheer van de crisis coronavirus COVID-19;
Overwegende de protocollen bepaald door de bevoegde ministers in overleg met de betrokken sectoren;
Overwegende de Aanbeveling (EU) van 2020/1475 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie;
Overwegende de Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking;
Overwegende de verklaring van de WHO omtrent de karakteristieken van het coronavirus COVID-19, in het bijzonder met betrekking tot de besmettelijkheid en het sterfterisico;
Overwegende de kwalificatie van het coronavirus COVID-19 als een pandemie door de WHO op 11 maart 2020;
Overwegende dat de WHO op 16 maart 2020 het hoogste dreigingsniveau heeft uitgeroepen aangaande het coronavirus COVID-19 dat de wereldeconomie destabiliseert en zich snel verspreidt over de wereld;
Overwegende de inleidende toespraak van de directeur-generaal van de WHO van 12 oktober 2020 die aangaf dat het virus zich voornamelijk verspreidt tussen nauwe contacten en aanleiding geeft tot opflakkeringen van de epidemie die onder controle zouden kunnen worden gehouden door middel van gerichte maatregelen;
Overwegende de verklaring van de directeur-generaal van de WHO Europa van 15 oktober 2020, die aangeeft dat de situatie in Europa zeer onrustwekkend is en dat de overdracht en besmettingsbronnen plaatsvinden in de huizen, binnen in publieke plaatsen en bij de personen die de zelfbeschermingsmaatregelen niet correct naleven;
Overwegende de verklaring van de directeur-generaal van de WHO van 26 oktober 2020, die aangeeft dat het hoogste aantal gevallen van COVID-19 werd gemeld in de week van 19 oktober 2020 en dat alles in het werk moet worden gesteld om de medewerkers van de zorgsector te beschermen; dat scholen en bedrijven kunnen openblijven maar daarvoor compromissen moeten worden gesloten; dat de directeur-generaal bevestigt dat het virus kan worden onderdrukt door snel en bewust in te grijpen;
Overwegende de verklaring van 18 maart 2021 van dokter Hans Henri P. Kluge, regionaal directeur van WHO Europa, waarin hij stelt dat elke week meer dan 20 000 mensen in de regio overlijden ten gevolge van het virus; dat het aantal mensen dat in Europa aan COVID-19 sterft, nu hoger ligt dan vorig jaar rond deze tijd; dat de besmettelijkere B.1.1.7 variant van het virus de dominante variant wordt in de Europese regio; dat de gevolgen en voordelen van de vaccins voor de gezondheid nog niet meteen voelbaar zijn; dat men vooralsnog standvastig moet blijven in de toepassing van het volledige scala van maatregelen als reactie tegen de verspreiding van het virus;
Overwegende dat ons land sinds 13 oktober 2020 op nationaal niveau in alarmniveau 4 (zeer hoge alertheid) zit;
Overwegende dat het daggemiddelde van de nieuwe vastgestelde besmettingen met het coronavirus COVID-19 in België over de voorbije zeven dagen zeer sterk gestegen is tot 3438 bevestigde positieve gevallen op 20 maart 2021;
Overwegende dat op 20 maart 2021 in totaal 2153 patiënten getroffen door COVID-19 worden behandeld in de Belgische ziekenhuizen; dat op diezelfde datum in totaal 550 patiënten worden behandeld op de diensten van de intensieve zorg;
Overwegende de sterke stijging van het aantal bezette ziekenhuisbedden; dat de druk op de ziekenhuizen en op de continuïteit van de niet-COVID-19-zorg opnieuw sterk toeneemt en dat het risico voor de volksgezondheid daardoor opnieuw verhoogt; dat de ziekenhuizen zijn overgeschakeld naar fase 1B van het ziekenhuisnoodplan;
Overwegende dat moet worden voorkomen dat de opvang van patiënten op het grondgebied onder druk komt te staan;
Overwegende dat de incidentie op 20 maart 2021 over een periode van 14 dagen 363 op 100.000 inwoners bedraagt; dat het reproductiegetal op basis van de nieuwe hospitalisaties 1,14 bedraagt; dat een daling van de cijfers noodzakelijk is om uit deze gevaarlijke epidemiologische situatie te geraken;
Overwegende dat de toename in incidentie alle leeftijdsgroepen betreft, behalve de 65-plussers; dat de toename het meest uitgesproken is bij de 10 tot 19-jarigen en ook bij de kinderen van 0 tot 10 jaar;
Overwegende de stijging van de cijfers, zowel voor wat betreft het aantal besmettingen als het aantal ziekenhuisopnames;
Overwegende dat de GEMS in het advies van 23 februari 2021 heeft gesteld dat versoepelingen enkel stapsgewijs mogelijk zullen zijn, rekening houdend met de situatie op dat moment en de voorspellingen gebaseerd op wiskundige modellen;
Overwegende dat de vaccinatiecampagne van start is gegaan en dat dit al een duidelijk effect heeft op de besmettingen van de 65-plussers; dat het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens van bewoners van woonzorgcentra daardoor lijkt af te nemen; dat dit echter nog geen grote of bijkomende versoepelingen toelaat, aangezien zowel de cijfers betreffende de besmettingen als de hospitalisaties stijgen; dat de maatregelen bijgevolg dienen te worden verlengd;
Overwegende dat de beperking van het gebruik van de openbare ruimte tussen middernacht en 5 uur 's morgens bijdraagt tot een vermindering van het aantal festiviteiten, ontmoetingen en het gebruik van alcohol in de openbare ruimte onder omstandigheden waarin de maatregelen betreffende de social distancing of het dragen van mondmaskers niet worden toegepast; dat deze beperking aldus bijdraagt tot een vermindering van het aantal besmettingen en van de snelheid waarmee het virus wordt overgedragen;
Overwegende dat een dergelijke beperking van de fundamentele vrijheden evenredig en beperkt in de tijd moet zijn; dat zij niettemin noodzakelijk blijft om het fundamentele recht op leven en gezondheid van de bevolking te vrijwaren;
Overwegende dat, gezien de zeer onstabiele gezondheidssituatie, een verlenging van deze beperking noodzakelijk blijft om te voorkomen dat de situatie bijkomend verslechtert en om ervoor te zorgen dat de inspanningen van de gehele bevolking en van alle betrokken sectoren, met inbegrip van de economische en de gezondheidssector, niet teniet worden gedaan; dat alleen zeer strenge maatregelen ervoor kunnen zorgen dat de situatie weer onder controle wordt gebracht en dat de andere maatregelen kunnen worden beperkt;
Overwegende dat moet worden vermeden dat nieuwe mutaties en varianten van het coronavirus die een invloed kunnen hebben op de werkzaamheid van de vaccins ontstaan of zich verspreiden; dat daarom nog steeds strikte regels noodzakelijk zijn om de verspreiding van het virus tegen te gaan; dat de maatregelen bijgevolg dienen te worden verlengd;
Overwegende dat de dreiging van nieuwe varianten en mutaties reëel blijft; dat omwille van de stijging van de cijfers het verbod op niet-essentiële reizen nog moet worden aangehouden tot en met 18 april 2021, in het bijzonder gelet op de paasvakantie waarbij een verhoogd aantal reizen een bijkomend risico zou vormen op de import van de varianten;
Overwegende dat dit verbod op niet-essentiële reizen, in het bijzonder binnen de Europese Unie, een uitzonderlijke maatregel is; dat een dergelijke maatregel verantwoord is wegens het snel oprukken van de varianten van het coronavirus COVID-19 in bepaalde lidstaten van de Europese Unie;
Overwegende dat niet-essentiële reizen binnen de Europese Unie en de Schengenzone vanaf 19 april 2021, dankzij andere maatregelen die ondertussen zijn genomen, opnieuw mogelijk zouden moeten worden; dat het evenwel zeer sterk afgeraden blijft om vanuit of naar landen of regio's te reizen die in het rood zijn aangeduid op de wekelijkse kaarten van de ECDC ter ondersteuning van de Aanbeveling (EU) van 2020/1475 van de Raad van 13 oktober 2020 betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19-pandemie; dat het verbod op niet-essentiële reizen naar België vanuit derde landen dat werd opgelegd op basis van de Europese gecoördineerde aanpak van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking, van toepassing blijft tot het wordt opgeheven op Europees niveau;
Overwegende de dringende noodzakelijkheid,
Besluit :
Artikel 1. In artikel 15 van het ministerieel besluit van 28 oktober 2020 houdende dringende maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 5 wordt het tweede lid opgeheven;
2° paragraaf 7 wordt opgeheven.
Art. 2. Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"Voor de activiteiten in georganiseerd verband, bedoeld in artikel 15, § 5, zijn de volgende regels van toepassing, onverminderd de toepasselijke protocollen:
1° de activiteiten mogen worden georganiseerd voor één of meerdere groepen van het maximum aantal personen zoals bepaald in artikel 15, § 5;
2° de personen die samenkomen in het kader van deze activiteiten moeten in eenzelfde groep blijven en mogen niet samen worden gezet met de personen van een andere groep;
3° de activiteiten worden verplicht buiten of in een zwembad georganiseerd, met uitzondering van de activiteiten voor kinderen tot en met 12 jaar die in de mate van het mogelijke buiten worden georganiseerd;
4° de activiteiten mogen enkel plaatsvinden zonder overnachting;
5° de begeleiders en de deelnemers vanaf 13 jaar respecteren de regels van social distancing in de mate van het mogelijke, in het bijzonder het behoud van een afstand van 1,5 meter tussen elke persoon, en de begeleiders zijn verplicht om de mond en de neus te bedekken met een mondmasker of elk ander alternatief in stof;
6° de activiteiten mogen enkel plaatsvinden zonder publiek, behalve voor wat betreft de niet-professionele sporttrainingen waarbij elke deelnemer vergezeld mag worden door maximum één lid van hetzelfde huishouden."
Art. 3. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de eerste paragraaf wordt vervangen als volgt:
" § 1. Niet-essentiële reizen naar België zijn verboden voor personen die niet beschikken over de nationaliteit van een land van de Europese Unie of van de Schengenzone, en die hun hoofdverblijfplaats hebben in een derde land dat niet is opgenomen in bijlage I bij de Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking.
Reizen zoals bedoeld in bijlage 3 van dit besluit worden beschouwd als essentieel en zijn dus toegelaten.
Voor de overeenkomstig het tweede lid toegelaten reizen is de reiziger ertoe gehouden in het bezit te zijn van een attest van essentiële reis. Dit attest wordt uitgereikt door de Belgische diplomatieke of consulaire post indien wordt aangetoond dat de reis essentieel is.
Indien gebruik wordt gemaakt van een vervoerder, is deze ertoe gehouden te controleren dat de reizigers bedoeld in het derde lid, voorafgaand aan de boarding, in het bezit zijn van dit attest. Bij gebrek aan dit attest, is de vervoerder ertoe gehouden het boarden te weigeren. De vervoerder controleert bij aankomst op Belgisch grondgebied opnieuw dat de reiziger in het bezit is van dit attest.
In afwijking van het derde lid, is een attest niet vereist indien het essentieel karakter van de reis blijkt uit de officiële documenten in het bezit van de reiziger.
Bij gebrek aan dit attest van essentiële reis of bij valse, misleidende of onvolledige informatie in dit attest, en indien het essentieel karakter van de reis evenmin blijkt uit de officiële documenten in het bezit van de reiziger, kan in voorkomend geval de binnenkomst geweigerd worden overeenkomstig artikel 14 van de Schengengrenscode of artikel 43 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Voor de toepassing van dit besluit worden Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad beschouwd als landen van de Europese Unie. ";
2° de tweede paragraaf wordt opgeheven;
3° in paragraaf 3, eerste lid, worden de woorden "overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 toegelaten" geschrapt.
Art. 4. Artikel 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"De maatregelen voorzien in dit besluit zijn van toepassing tot en met 30 april 2021."
Art. 5. Bijlage 2 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 6. Dit besluit treedt in werking op 22 maart 2021, met uitzondering van de artikelen 3 en 5 die in werking treden op 19 april 2021.
Brussel, 20 maart 2021
De Minister van Binnenlandse Zaken,
A. VERLINDEN.


begin

Publicatie : 2021-03-21
Numac : 2021030774